De families die de doden
begroeven in het grafveld Busjop van ca. 1100-800 v.Chr. vormden geen
geïsoleerde gemeenschap.
In het natuurgebied Leudal
zijn nog drie urnenvelden bekend uit dezelfde periode. Ze laten hetzelfde
patroon zien: de eerste heuvels werden rond 1500 v.Chr. opgeworpen en het
aantal begravingen onder plaggenheuveltjes piekt in de Vroege IJzertijd.
Algemene schattingen voor Nederland
geven aan dat een urnenveld gebruikt werd door één tot hooguit vier
families, waarbij, eveneens een schatting, een familie gemiddeld uit zes
personen bestond. In de gemeente Leudal staan ca. 35 vindplaatsen
geregistreerd als urnenveld uit de periode Late Bronstijd-Vroege
IJzertijd, de tijd van grafveld Busjop.
Uit de krant
van 30 juni 1923; er wordt in het artikel over
het verleden
verhaald. Uit de collectie van het RMO in
Leiden is op
te maken dat de vermelde opgravingen
plaats hadden
in 1908.
Rechts vondsten uit Roggel
aan de Heibloem. Collectie RMO.
De wijde omgeving
In de wijde omgeving van
het natuurgebied Leudal zijn in het begin van de vorige eeuw geregeld
urnen-vondsten gedaan, niet altijd is uit het krantenbericht duidelijk
uit welke periode de vondsten stammen.
Klik hier
voor berichten over urnenvondsten uit Helden, Kessel, Beesel, Eind,
Beegden, Tungelroy, Hunsel, Swalmen, en uit 1997, Roermond.
urnen in 1967 gevonden in Heythuysen uit de Vroege
IJzertijd
Aansprekende artefacten
Er zijn uit de wijde omgeving van het Leudal een aantal
belangrijke archeologische vondsten bekend uit de tijd dat het grafveld
Busjop in gebruik was. Het gaat om door de mens gemaakte voorwerpen,
artefacten.
Bij baggerwerkzaamheden in 1964 werd een bronzen zwaard
naar de oppervlakte gebracht. De vinder viste het enigszins krom gebogen
voorwerp uit een baggerbak, boog het recht en bevestigde het thuis boven
de schoorsteen. Daar hing het dertig jaar.
Toen iemand suggereerde dat het ornament wel eens heel
oud kon zijn, werd expertise ingeschakeld. Het bleek inderdaad heel oud.
Op de website van archeologenmanifestatie wordt een leeftijd van 1100-700
v.Chr. genoemd, het Rijksmuseum voor Oudheden houdt het op 1300-1100
v.Chr.
Het zwaard werd in Beieren, Zuid-Duitsland gemaakt.
Het is vermoedelijk als offer in de Maas gedeponeerd.
In de eerste helft van de vorige eeuw werden veel meanderende
beken rechtgetrokken. De Leubeek in het Leudal ontsnapte aan de ingreep
maar bij Heythuysen / grens Haelen werd gekanaliseerd. In 1937/40 vond
men bij die werkzaamheden een stenen bijl. Het type bijl is vernoemd naar
deze vondst die richting Baexem zou zijn gedaan. Maar in het
standaardwerk ‘Nederland in de Prehistorie’ staat dat de bijl in de
Leubeek bij Haelen is gevonden, dus vlakbij grafveld Busjop. Daarmee zou
de bijl eigenlijk type Busjop moeten heten.
Het achterstuk van de bijl staat in een stompe hoek op
het voorstuk, het ‘knikpunt’ is het oog waarin de steel bevestigd was. Er
zaten nog houtresten in het steelgat, afkomstig van de lijsterbes. Het
hout was vastgezet met bronzen plaatjes en spijkers. De bijl dateert van
ca. 1000-500 v. Chr.
Begin jaren dertig ontdekte een boer uit Baarlo in een
heuveltje op zijn land een bronzen emmer. De vondst ging naar zolder.
Toen later zijn vrouw de zolder opgeruimde, werd de emmer op het erf
gedeponeerd.
Een voorbijkomende onderwijzer zag de mogelijke waarde
in en zocht contact met dhr Keus, de man die in 1934 ook voor het eerst
melding maakte van het grafveld Busjop. Daarmee is de fraaist bekende
bronzen emmer of situla bewaard gebleven. Er zijn maar een klein aantal
situla’s bekend in Nederland. De emmer werd gemaakt in het westelijk
Alpengebied.
Het Rijksmuseum van Oudheden kocht de situla aan zegt
het museum, kreeg hem ten geschenke zegt de lokale krant in 1934 onder de
kop ‘Een waardevolle Limburgsche schenking’.
Een wel heel mooi voorbeeld van een urn van het type
kerbschnitt is gevonden bij Vlodrop. Het urnenveld aldaar was al
grotendeels omgewoeld en leeggehaald door liefhebbers toen in 1932 in een
uithoek dit fraaie exemplaar nog werd opgediept. Het heeft een bijpassend
deksel dat ook met kerbschnitt versierd is. De urn wordt gedateerd op
1200-800 v.Chr.
In Midden-Limburg liggen, naast grafveld Busjop, nog
twee andere voor het publiek beleefbare grafvelden uit de prehistorie. Bij
Swalmen ligt een aantal grafheuvels uit de Midden Bronstijd en bij Weert
ligt een uitgestrekt urnenveld op de Boshoverheide. Het laatste dateert uit
de Late Bronstijd-Vroege IJzertijd en is een tijdgenoot van grafveld
Busjop.
Swalmen, Bosheide
Bij de Bosstraat in Swalmen vlakbij de Duitse grens,
liggen grafheuvels uit de Late Steentijd (ca. 2000 v.Chr.) en Midden
Bronstijd (ca. 1500 v.Chr.). Een wandelroute loopt tussen heuvels uit de
Bronstijd en er is een informatiebord geplaatst. Helaas is in de zomer de
helft van de heuvels aan het oog onttrokken door een woud aan hoge
adelaarsvarens.
Swalmen, Bosheide
Onderzoek
In de dertiger jaren deed F.C. Bursch, conservator bij
het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, opgravingen in het gebied. Uit een
krantenverslag van 5 augustus 1937:
De heuvels op den Boschberg
waren uit plaggen opgebouwd, en in dit exuite kon de aanwezigheid van
enkele kringen van oorspronkelijk rechtop-staande palen duidelijk worden
aangetoond. Evenwel vertoonde hier een der heuvels bovendien een
verschijnsel, dat de juistheid van de voor ongeveer 20 jaren reeds door
Dr Holwerda voorgestelde reconstructie der koepelgraven bevestigde.
Immers, boven in den heuvel vond men binnen in
een dergelijken dubbelen
palenkring een vijftal verkoolde balken naast elkaar liggend, juist
zooals men zich die bij deze recontructie had voorgesteld. Dat de gehele
koepel niet bewaard gebleven was, lag hieraan, dat in later tijd de
schedels van misdadigers, wier gebeente misschien in alle richtingen
verstrooid werd, hier waren bijgezet. De graven zelf bevatten onverbrande
lijken, terwijl in iederen heuvel later ook verbrande beenderen, al dan
niet in een urn, waren bijgezet.
De koepelgraftheorie heeft de tands des tijds niet
doorstaan. Holwerda was toentertijd directeur van het Rijksmuseum van
Oudheden. Toen bij opgravingen cirkelvormige sporen ontdekt werden,
verklaarde hij die met resten van een over het graf gebouwde koepel van
boomstammetjes.
Zo kon de Nederlandse cultuur verbonden worden met de
oude klassieke Griekse culturen, in de Myceense beschaving werden stenen
koepelgraven gebouwd. Holwerda hield vast aan zijn theorie, ook nadat de
onjuistheid aangetoond was. Het duurde nog lang voordat zijn
interpretatie niet meer in de boeken voorkwam.
In het
krantenbericht wordt gesproken over het gebeente van misdadigers. Een van
de bronstijdheuvels werd
vroeger gebruikt als de galgenberg van Swalmen. Op de grens van
Duitsland was een steentijdheuvel de plaats
voor galg en rad van Beesel,
plaatselijk ook wel bekend als ‘Greetjens gericht’.
uit de krant van
14 augustus 1937
Weert, Boshoverheide
Op de Boshoverheide bij Weert ligt een uitgestrekt
urnenveld uit de Late Bronstijd-Vroege IJzertijd, de bijzettingen dateren
uit de periode 1000-600 voor Chr. Er is een wandelroute uitgezet die begint
bij de Trancheeweg. Er zijn verschillende informatiepunten geplaatst.
Weert, Boshoverheide
Pottenjagers
Voorjaar 1889 werd bekend dat er bij Weert op de
Boshoverheide een uitgestrekt urnenveld was ontdekt. Van heinde en verre
stroomden gelukszoekers toe. Een paar citaten uit het verslag van J. Habets
dat gepubliceerd werd in 1891 (de tussenkopjes zijn niet van Habets):
Pottenzoeken
(..)In het voorjaar van 1889 ging bijna
geen dag voorbij of men zag lieden uit Weert of uit den omstrek naar de
heide van Boschhoven en van Eind trekken, gewapend met houweel en spade,
om grafheuvels te zoeken en urnen te ontgraven en ze dan aan liefhebbers,
tegen goeden prijs, te verkoopen. Deze doodenakkers waren door wijlen den
heer P.M. Peters, onderwijzer te Tungelroy, ontdekt, die met een paar
werklieden er een onderzoek verrichtte, toen op eens de nieuwsbladen zich
met de zaak gingen inlaten en den omtrek in rep en roer brachten.
Het
was bizonder op warme heldere Zondagen, in den achtermiddag, dat het
“pottenzoeken” met ijver werd gedreven. Honderde lieden, mannen, vrouwen
en kinderen, zag men dan in die heide rondzwerven en zich vergasten aan
de nieuwigheid der onderneming, terwijl mannen en vrouwen, met spaden
gewapend, den grond omwoelden. Geen heuveltje, hoe klein ook, hoe nietig
ook, werd gespaard, want elke pot, die gaaf en ongeschonden uit den grond
te voorschijn kwam, bracht minstens vijftig centen, ja tot een gulden op.
Voorwerpen
(..)Ook vond men naast of in de potten vele
voorwerpen, als vingerringen, armbanden, haarnaalden, “fibulae” enz. die
tot sierraad van den persoon, wiens asch in de urn was verzameld, man of
vrouw, hadden gediend, of lanspunten, stukjes draad met insnijdingen als
versiering enz., voorwerpen in één woord, die als huisraad of wapentuig
waren gebruikt. Deze waren alle van brons, en werden nog beter betaald
dan de lijkurnen.
Dit
gaf, zooals men licht kan bevroeden, aanleiding tot misbruik; pogingen
werden aangewend ter vervalsching der graftomben en der voorwerpen, die
er in werden gevonden. Op deze vervalschingen -die den oudheidkenner
allicht verwarring konden veroorzaken- moet hier allereerst gewezen
worden.
Vervalschingen
(..)In het algemeen moet men voorzichtig te
werk gaan bij het beoordelen van oude voorwerpen, die in handen van een
zeker soort liefhebbers vallen. Zij worden dikwijls op de zonderlingste
wijze, ter mystificatie, opgeknapt en hersteld.
Wij
zagen eenigen tijd geleden, een paar urnen uit de heide van Boschhoven
met blijkbaar valsche sierranden voorzien. De fragmenten van zachte, in
de zon of op het vuur gedroogde, potten leenen zich uitstekend tot zulke
verfraaiingen der moderne nijverheid en de eigenaar geniet hierdoor het voordeel
dat zijn waar met meer succes aan den man gebracht en beter betaald zal
worden, indien ze onder zijn vernuftig snijmes of door een zachtsnijdend
zaagje of vijltje eene lichte verandering hebben ondergaan. Een flink
modderbad geeft na de operatie aan deze voorwerpen hun oud,
eerbiedwaardig aanschijn terug.
Vondsten uit
het urnenveld van Boshoven die Habets kon opkopen of onder ogen kreeg. De
dolk
waarvan alleen
de contouren getekend zijn, was vals. Het hoofd der school te Weert, “de
Heer
van der Straten
heeft de goedheid gehad de meeste platen te teekenen”.
Bloempot
Toen
eindelijk de pottenmarkt te Weert den gewilden aftrek niet meer had,
omdat de liefhebbers meer dan overvloedig voorzien waren, kwam een vernuftige
geest, geheel naar den aard der negentiende eeuwsche reclame-manie, op
een echt nieuw denkbeeld: men las nu weldra in de kranten de volgende
advertentie: “Na ontvangst van een postwissel van een gulden, zend ik
franco vier planten zonnedauw (Drosera, een vleeschetend gewas) en eene
Germaansche urne plus minus 2000 jaren oud, gedolven uit de Germaansche
begraafplaats te Boschhoven, als bloempot.”
Aantal
Habets
bezocht de Boshoverheide en telde in eerste instantie 246 ‘heuvelen of
verhevenheden’, op dat aantal kwam hij terug: “maar later bleek, dat er
veel meer aanwezig waren; wij hadden namelijk enkel die welke in het oog
vielen in rekening gebracht. (..) Daarnaast, ten zuiden, ligt een bosch
met kreupelhout en dennen beplant, waar wij nog een groot getal heuvels
vonden, die evenwel door den eigenaar voor opgraving zijn gevrijwaard.
Deze had voor zes of zeven jaar in dit bosch een twintigtal urnen
opgegraven, die nog heden te Weert aanwezig zijn.”
De grootste en zonder vrouwen
Na de ‘gold rush’ raakte het grafveld in vergetelheid.
In de tweede helft van de vorige eeuw werd het ‘herontdekt’ door
archeologen en vanwege bedreiging door militaire oefeningen en
zandverstuivingen deed het Instituut voor Pre- en Protohistorie van de
Universiteit van Amsterdam tussen 1983 en 1988 een reeks opgravingen.
In de loop der jaren zijn 375 heuvels onderzocht, vele
ook als leertraject voor studenten. Het aantal begravingen werd op 420
geschat. Op grond daarvan dacht men dat een groep van een 40-80 personen
hun doden er ooit begroef. Maar deze aantallen behoeven inmiddels
bijstelling.
Het project Odyssee dat liep in 2010-2011, beoogde alle
verspreide onderzoeksgegevens bijeen te brengen om overzicht te krijgen van
de stand van zaken. December 2012 werd het onderzoeksrapport ‘Cold case in
het stuifzand’ gepubliceerd. Belangrijkste resultaten: op een oppervlakte
van zeker 33 ha lagen 404 grafheuvels en langbedden waarin van naar
schatting ruim 3000 mensen crematieresten begraven waren. Gezien de
oppervlakte en het aantal bijzettingen is het urnenveld daarmee het
grootste van Noordwest-Europa. De begraafplaats was veel te groot voor de
kleine boerengemeenschap in de regio en daarom moet het een bovenregionale
betekenis hebben gehad. Een saillante onderzoeksvondst was de ontdekking
dat er alleen mannen en kinderen ter aarde zijn besteld. Mogelijk gaat het
om een ‘elite-begraafplaats’.
de 150 nog zichtbare grafheuvels op de Boshoverheide
Bronnen en musea
J.Habets, 1891
Twee
voorhistorische doodenakkers in de nabijheid der stad Weert, in Limburg.
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van
Wetenschappen,
Afdeeling Letterkunde, 3de Reeks, Deel VII
Leo Verhart, 1993.
De prehistorie van Nederland. Leiden, Rijksmuseum van Oudheden.
L.P. Louwe Kooijmans et al, 2005
Nederland in de
prehistorie. Uitgeverij Bert Bakker