In het natuurgebied het Leudal (Heythuysen, gemeente
Leudal), langs de Busschopsweg, in de buurt van het vennetje Budsjop
(voorheen Heytserven) en uitspanning de Busjop, ligt een uitgestrekt grafveld dat
voornamelijk gebruikt is van de Late Bronstijd tot en met de Vroege
IJzertijd. Van ca 1100-800 v.Chr. begroef men hier na crematie de as van de
doden. De as werd in een urn of doek gedaan en het geheel werd afgedekt met
een laag heuveltje van plaggen. Ieder individu kreeg een eigen
grafmonument. Door telkens een nieuwe heuvel vlakbij een andere aan te
leggen, ontstond een uitgestrekt grafveld of urnenveld.
Genaamt den Bisschop
Het gebied waarin het grafveld ligt, werd begin vorige
eeuw ‘In den Bisschop’ genoemd. Synoniemen voor bisschop zijn busschop, buscop
en buskop. Ook busjop blijkt een synoniem voor bisschop: over de inwijding
van een fontein in Roermond in 1948 wordt in het dialect geschreven, “De
busjop in zien bèste kleijer, ziene mijter op en de sjtaaf in de henj,
baejde heel sjoon.” Mogelijk betekent budsjop eveneens bisschop.
Journal de la province de Limbourg,advertentie geplaatst van 27 januari – 6
februari 1820
Op de eerste kadasterkaart van Heythuysen uit 1811-1832
komt de naam Bisschop niet voor. De huidige Busschopsweg heette toen nog
Bosch Straat.
In het archief van de familie Waegemans (archief
Roermond) komen verschillende aktes voor die betrekking hebben op De
Bisschop in Heythuysen, maar pas in 1813 wordt de naam voor het eerst
genoemd. In 1812 koopt de Waegemans er 21 are bos en een jaar later ruim
46 are akkerland. In 1813 wordt door het Vredesgerecht een vonnis
uitgesproken in de zaak Waegemans vs Vermeulen inzake een grondrente
gelegen in het bos genaamd Bisschop. In 1820 wordt het bos opnieuw met
naam genoemd in advertenties van Waegemans over houtverkoop. Is Nunhemse
Waegemans de naamgever van het bos?
In 1863 wordt er op 9 februari in de krant de verkoop aangekondigd
van een partij ‘dennenkeepers’ ‘in den Bisschop te Heijthuisen’, daartoe
wordt er vergaderd ‘op den Bisschop’. Datzelfde jaar komt in september
het dennenbos ‘genaamd den Bisschop gelegen onder Heijthuisen’ in de
verkoop.
‘Den Bisschop’ blijkt naast de naam van een bos, ook
de naam van een boerderijtje te zijn. Op 27 augustus 1881 wordt ‘eene
kleine hoeve genaamd de Bisschop’ te pacht aangeboden en 28 augustus 1897
wordt de bouwhoeve “de Bisschop” onderhands te koop aangeboden met 6
hectare, 30 are en 65 centiare grond. Op de Tranchotkaart uit de periode
1803-1820 is geen bebouwing aangegeven, maar op de eerste kadasterkaart
uit 1811-1832 staat de boerderij wel ingetekend. In de oude keukenvloer
is het met afwijkende kiezels ingelegde jaartal 1822 gevonden,
ongetwijfeld het bouwjaar van de hoeve.
het
wapen van Heythuysen
Het kwam geregeld voor dat een boerderij de naam van
de bewoner kreeg. Maar in de 19e eeuwkwamen alleen de familienamen Bisschops en Busschops voor in de
contreien. Deze en eerdere dragers van de naam waren volgens de
stamboomregisters niet als landbouwer actief in Heythuysen. Ook droeg het
bos al negen jaar voor de bouw van de boerderij de naam Bisschop.
Toen notaris Guillon in 1842 de Busjop bezocht (zie
later) was lokaal al niet meer bekend waar de naam Bisschop vandaan kwam.
De notaris dacht dat de naam misschien ontleend was aan predikers die er
hun geloof hadden uitgedragen.
Het bos en/of grond waaraan later de nieuwe hoeve en
ook het grafveld de naam ontleende, is mogelijk door de verse Nunhemse
eigenaar Waegemans in 1813 vernoemd naar de patroonheilige van
Heythuysen, bisschop St. Nicolaas. Het bos en de boerderij was vanuit
Nunhem en Haelen gezien de eerste halteplaats op de toen doorgaande weg
naar Heythuysen. Je was daar gearriveerd op ‘het land van de bisschop’.
Busschop
Een nieuwe
pachter opende In 1918 een café in de boerderij. Er treedt een verschuiving
in de naam op, in de jaren dertig
wordt in de
krant geadverteerd onder de naam ‘Busschop’ en ‘café Busschop’, de
handboogschutterij heeft een clublokaal
‘op de
Busschop’. Vóór WO II komt de naam Busjop in de kranten niet voor.
Busjop
In overleg met
betrokkenen uit de streek die zitting hadden in een klankbordgroep, is bij
de aanvang van de restauratie
van het
grafveld in 2010 besloten de naam Busjop aan te houden.
Urn met zgn pseudo-Kerbschnitt versiering, in 1951 gevonden
in het Grafveld Busjop
(Collectie
Rijskmuseum van Oudheden, Leiden)
Vroegst bekende opgraving: 1842
“Den 10 en 11 mei 1842 heb
ik te Heithuizen bij den pachthof genaamd Bisschop, toebehorende aan den
heer Waegmans van Buggenum, 13 welbewaarde urnen gevonden.”
Deze aantekening van oudhedenliefhebber en verzamelaar
notaris Charles Guillon (1811-1873) is de oudst bekende vermelding van het
grafveld Busjop. Maar hij was niet de eerste die er opgravingen deed, hij
vermeldde dat een andere opgraver 30 urnen had gevonden. De notaris kreeg
in 1842 van Vermeulen, distillateur in Heythuysen, nog vier urnen en een
bronzen naald. Van Gerard en Maria Vermeulen is bekend dat zij in 1845 in
de nabijgelegen Crijnshof een jeneverstokerij hadden.
Karel Guillon had in zijn woonhuis in Roermond een
museum ingericht voor zijn uitgebreide verzameling oudheden. Maar na zijn
dood in november 1873, hij overleed aan ‘eene sleepende en pijnlijke
kwaal’, besloten zijn erfgenamen de boedel te veilen. Een aangekondigde
verkoop van de ‘prehistorische oudheden’ op 11 januari 1875 ten sterfhuize
werd op 2 januari weer ingetrokken hoewel er al wel een catalogus
voorhanden was. In 1890 werd er alsnog geveild. Negen aardewerk-objecten
afkomstig uit Heythuysen en drie vermoedelijk/mogelijk afkomstig uit
Heythuysen kwamen terecht in het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden (zie
de GL-serie urnen op de pagina ‘Ter aarde’). De objecten GL 72 en GL 113
zijn zeker afkomstig van grafveld Busjop.
Rechts:
Charles Guillon door Jean Henri Leeuw
Het grafveld raakte na de opgravingen van Charles
Guillon niet geheel vergeten, maar bijna een eeuw lang was de
belangstelling voor de plek vrijwel nihil bij de officiële instanties.
‘Herontdekking’ in 1934
Vondstmelding
Het grafveld werd in de jaren dertig van de vorige eeuw
weer onder de aandacht gebracht van de Rijksdienst voor het
OudheidkundigBodemonderzoek. In het
archief van de Rijksdienst bevindt zich een vondstmeldingskaart met een
aantekening van de heer L.D. Keus te Venlo van 22 september 1934:
“Verder bezocht ik
gisteren de juiste plaats, waar de urn met het ijzer erin is gevonden.
Deze plaats ‘In den Bisschop’ geheeten, ligt dichter bij Heythuizen dan bij
St. Elisabeth. In de nabijheid daarvan zijn verscheidene heuvels, die nog
ongerept zijn”
Voormalig kapitein der infanterie en verwoed
amateur-archeoloog L.D. Keus uit Venlo was berichtgever van het Rijksmuseum
van Oudheden in Leiden. Het museum had een heel netwerk aan berichtgevers
in het land. Zij kregen een officiële rijksaanstelling en tipten het museum
als ergens iets belangwekkends werd gevonden, of andersom, het museum vroeg
ze bij opgravingen te gaan kijken.
Opgerold zwaard
Toen in 1951 het grafveld onderzocht werd, vertelde een
omwonende dat ooit een urn aangetroffen was met boven op de asresten een opgerold ijzeren zwaard. Onderzoekster Liesbeth
Theunissen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft deze
geschiedenis zestig jaar later alsnog uitgezocht. Haar verslag:
In
de archieven van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden is
correspondentie bewaard waarin het een en ander over het zwaard van 'In
den Bisschop' is opgetekend. Oudheidkundige Keus uit Venlo schreef in de jaren
dertig van de vorige eeuw vele brieven naar Holwerda, de directeur, soms
wel twee brieven per dag.
Keus
had een zending van materiaal uit het grafveld 'In den Bisschop' naar
Holwerda gestuurd, daarop schreef Holwerda het volgende terug:
'[...] Ik ontving eenige dagen
geleden van u een stuk hertshoorn, een aantal ijzeren fragmenten, die
mogelijk met elkaar van een zwaard afkomstig zijn en voorts een
urnfragment van een Gallo-Germaansche urn. Alles is echter te zeer
fragmentarisch dan dat wij hier eenige zekerheid zouden hebben. Wat is uw
bedoeling dat wij met deze zending doen? Voor ons hebben deze voorwerpen
feitelijk betrekkelijk weinig waarde. [...]'.
Keus
vraagt ze dan terug. Waar de stukken vandaag de dag zijn, bijna tachtig jaar
later, is een open vraag. Heel veel zal er niet van over zijn ...
Grafheuvels in een bosch
Na de melding van het grafveld bij ‘In den Bisschop’
heeft de conservator van het Rijksmuseum van Oudheden poolshoogte genomen. Er
is een fiche in het archief van de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek waarop staat:
“Gem.
Heythuizen. Aantekening Dr. F.C. Bursch April 1935: Z.O, van Heythuizen
ligt een aantal groote en lage grafheuvels in een bosch van hoogopgaande
dennen. Een opgraving is dus voorlopig onmogelijk door deze
terreinomstandigheden.”
Een paar jaar na de herontdekking is het grafveld lokaal
alom bekend. Bij het St. Servatiuskamp staat in de zomer van 1939 op het
heemkunde-programma:
“Dinsdag
8 augustus om 4 uur spreekt dr. G.A.J. Beckers uit Beek over ‘De
praehistorie van Limburg’. Hierop, indien de tijd het toelaat, bezoek aan
de grafheuvels bij “de Busschop” en korte bespreking van ‘De Redding van
oude gebruiksvoorwerpen”.
Onderzoek in 1951
Ruim vijftig
In de directe omgeving van café-boerderij Busschop
werden na de oorlog meerdere urnen gevonden, schrijft Sauren in 1980. Een
bezoeker van de publieksdag in september 2011 vertelde dat hij toen vlak naast
de boerderij, op de plek waar nu een paardenwei gesitueerd is, een
twintigtal heuveltjes had omgeploegd en daarbij scherven was tegengekomen.
De vondsten waren aanleiding voor een systematische
opgraving. In 1951 is het Grafveld Busjop door wetenschapper Hijszeler van
het Rijksmuseum Twente onderzocht en zijn er ruim vijftig bijzettingen in
de vorm van crematieresten blootgelegd. De crematieresten waren in de
meeste gevallen met een heuveltje bedekt,
maar niet altijd in een urn geplaatst. Het onderzoek bracht een twintigtal urnen en een aantal
kleine fragmenten van bronzen voorwerpen aan het licht. De meeste
vondsten, 36 min of meer complete urnen, schaaltjes en bijpotjes en 15
bronsfragmenten, zijn ondergebracht in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.
Ziehierenhierwat gevonden is
in 1951 in het grafveld Busjop.
Bijpotje en een 5 cm lang bronzen voorwerp
(vermoedelijk een fragment van een armband) in 1951
opgegraven in het grafveld Busjop
Lage heuvels
Het grafveld bestond midden vorige eeuw uit lage
heuvels. In maar vier gevallen was de heuvel hoger dan een halve meter,
waarvan één met een hoogte van ca. 65 cm, zo tekende Hijszeler destijds op.
De hoogte van acht heuvels bedroeg tussen de 30 en 50 cm, de rest was
lager. Veel waren zelfs lager dan 10 cm zodat slechts van een lichte
welving gesproken kan worden.
Geen kuilen
De urnen waren doorgaans omgeven door houtskool en waren
op de bodem of in de heuvel daar iets boven geplaatst. Slechts één urn was
echt ingegraven. Dat is bijzonder, zowel in noord als in zuid Nederland
waren de bijzettingen gewoonlijk in een kuiltje ingegraven voordat het
geheel werd overdekt met een heuvel.
Datering
In de Vroege Bronstijd werd ter versiering van het
aardewerk touw om de nog te bakken pot gewikkeld; het liet afdrukken achter
in de klei; het product wordt een wikkeldraadbeker genoemd. In de Midden
Bronstijd werd touw nog steeds gebruikt om versiering aan te brengen, in
potten van het Hilversumaardewerk uit die tijd zijn vaak touwafdrukken te
vinden. In grafveld Busjop is een scherf Hilversumaardewerk met
touwafdrukken gevonden. Het zou het vroegste gebruik van het grafveld in de
Midden Bronstijd kunnen dateren maar de contextinformatie van de scherf is
onbekend en dat maakt interpretatie speculatief.
scherf Hilversumaardewerk uit grafveld Busjop met touwindrukken als
versiering
De gevonden urnen behoren tot verschillende typen. Aan
de hand van de versiering, vorm en afwerking van het oppervlak, zijn deze
urnen ook in de tijd te plaatsen. Een aardewerken pot met ingekraste lijnen
en rijen van ingedrukte kleidelen, zogeheten pseudo-Kerbschnitt versiering, dateert van omstreeks 1000 v.Chr.,
de Late Bronstijd. De pot heeft pseudo-Kerbschnitt versiering omdatde klei (voor het bakken) ingedrukt is en
niet uitgestoken zoals bij Kerbschnitt. Een pot met opzettelijk ruw
gemaakte wanden, een zogeheten ‘besmeten oppervlak’ en een rij
vingernagelindrukken op de rand wordt Harpstedt-aardewerk
genoemd. Dit type dateert van omstreeks 800 v.Chr., de Vroege IJzertijd. Schräghals-urnen zijn lage buikige potten
zonder oren en met een naar buiten staande hals. Ook deze potten dateren
uit de Vroege IJzertijd. ‘Kerbschnitt’, ‘Harpstedt’ en Schräghals’ zijn
termen afkomstig uit de Duitse archeologie. Schalen
dekten soms de urnen af; kleine bijpotjes en enkele bronzen voorwerpen (nu
fragmenten) vormden de bijgaven.
Bronstijd
2000-800 v.
Chr.
IJzertijd
800-12v. Chr.
Vroeg
2000-1800
Vroeg
800-500
Midden
1800-1100
Midden
500-250
Laat
1100- 800
Laat
250-12
Uit onderzoek aan het aardewerk is geconcludeerd dat
over het algemeen de potten dateren uit de periode Late Bronstijd - Vroege
IJzertijd: 1000 / 900 – 700 / 600 voor Chr.
Urnen uit het grafveld bij de Busjop, De eerste urn
heeft pseudo-Kerbschnitt decoratie (de hoogte
van de tweede pot is ca. 19 cm), de één na laatste
is een Harpstedt-urn (uit Harsema, 1973)
De rij urnen en ander aardewerk uiterst rechts is in 1951 opgegraven
in het grafveld.
het grafveld in 2009
Onderzoek in 2010-2011
Bij de restauratie van het grafveld in 2010-2011 is het
grafveld opnieuw onderzocht door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
(RCE). De eerste veldwerkfase van het onderzoek bestond uit het zetten van
een veertigtal boringen, in twee rijen, haaks op de dekzandrug waarop het
grafveld de Busjop ligt. Met een grote boor, doorsnede 15 cm, is het
bodemprofiel tot ca. 1 meter diep bestudeerd. Doel van dit onderzoek was de
intactheid van de bodem vast te stellen en een eerste inzicht te krijgen in
de archeologische potentie op eventueel aanwezige bewoningssporen uit een
tijd voorafgaand aan de grafveldperiode.
Intact bodemprofiel
De resultaten lieten zien dat grote delen van het
bodemprofiel van het grafveld nog goed intact zijn, wat de archeologische
waarde van het Rijksmonument bevestigt. In een van de boringen zijn
flinters vuursteen aangetroffen. Het betreft afslagen, het is afval dat
ontstond bij vuursteenbewerking. Ze zijn ter plekke gemaakt, of in de
nabije omgeving (en later een stukje verplaatst door bijvoorbeeld gravende
dieren of groeiende plantenwortels). De vuursteenafslagen stammen
waarschijnlijk uit de vroege prehistorie en tonen aan dat ook in die tijd
al mensen verbleven op de dekzandrug waarop later het grafveld is ontstaan.
Bodemprofiel van het gebied zoals naar voren kwam in één van de
rijen boormonsters
Langbed
Nadat het terrein van begroeiing was ontdaan volgde een
visuele inspectie later gevolgd door nieuw booronderzoek. Doel was het
terugvinden van grafheuvels waarvan de locatie niet (meer) bekend was. Bij
onderzoek in 1951 werden nog een 50-tal begravingen geteld. Veel kleine
heuvels zijn in de loop der jaren door de werkzaamheden in het bos
afgevlakt en vaak niet of nog nauwelijks zichtbaar in het veld.
Aan de nog elf bekende grafheuvels konden zes verloren
gewaande locaties toegevoegd worden. Twee heuveltjes bleken bij elkaar te
horen. Van oorsprong maakten ze onderdeel uit van een 22 m lange ovale
verhoging, een zogenaamd langbed.
Een langbed is een langwerpige grafheuvel van grote
afmetingen. Van de Zuid-Nederlandse zandgronden zijn maar veertien
langbedden bekend, vier daarvan zijn gerestaureerd. Uit het aangrenzend
gebied in België zijn vier opgegraven langbedfragmenten bekend. Voor de
Busjop geldt dat het ontdekte langbed waarschijnlijk het oudste
grafmonument is: de begravingstraditie is met deze heuvel op de dekzandrug
begonnen.
Een grijs
zandlaagje in de boorguts is een van de aanwijzingen dat een heuvel
inderdaad in een
De situatie na de
restauratie van 2010-2011: 17 grafheuvels zijn gelocaliseerd waaronder een
langbed; in het
paarse gedeelte zijn de voorwaarden geschapen voor de ontwikkeling van
heidevegetatie.
Depot-onderzoek
Al het vondsmateriaal uit het onderzoek in 1951 is door
de RCE beschreven, getekend en gefotografeerd. Scherven zijn in elkaar
gepuzzeld tot potten. Uit de informatiebrochure ‘Prehistorisch grafveld herrezen uit het bos’ :
“Het oppervlak [van de potten] is goed afgewerkt;
met een gladde steen is over de kleiwand gewreven zodat een glimmende
buitenkant ontstond. Soms is zelfs de binnekant van de pot gepolijst.
Opvallend is dat de kleine bijpotjes qua vorm sterk lijken op de grote
urnen, waarin de crematieresten waren bewaard. Deze bijpotjes zijn
bovendien sterk verbrand. Kennelijk zijn deze op de brandstapel gezet,
gezamenlijk met de overledene. Misschien bevatten ze voedsel, drank of
kruiden voor de dode. Uit de potvorm, wijze van versiering en afwerking kunnen
we afleiden dat de oudste urnen uit omstreeks 1100 v. Chr. dateren en de
jongste uit ca 800 v. Chr.”
Ouderdom en omvang
Voortschrijdend inzicht heeft uiteindelijk de periode
waarin het grafveld gebruikt werd, gesteld op 1000 / 900 – 700 / 600 voor
Chr. Het grafveld omvatte oorspronkelijk meer dan 50 heuvels over een
oppervlakte van ruim 3 ha. Maar de onderzoekers sluiten zich aan bij een
uitspraak van Hijzeler in 1951 die stelde dat het grafveld “eertijds nog
veel groter moet zijn geweest.”
Bronnen
O.H. Harsema, 1973.
Het Leudal als woongebied in de prehistorie.
in: Het Leudal. Beeld
van een Midden-Limburgs Beekdal. Studiegroep
Leudal e.o.
Leon Sauren, 1980
De Busjop. Geschiedenis
van een café-boerderij in Heythuysen.
Rondom het Leudal jrg 5, nr 20 p 3-13.
Ph. Bossenbroek, E. Rensink & M. Montforts, 2005.
Erfgoedstrategie
voor het Leudal.
Staatsbosbeheer en Rijksdienst voor Archeologie,
Cultuurlandschap en Monumenten.
Liesbeth Theunissen 2010-2011
Email-berichten over de voortgang van het onderzoek door de de Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed.